Bellingwolde, 19 april 2022
Ha Martin,
We hebben elkaar volgens mij twee of drie keer ontmoet, onder andere bij de VertalersVakschool. Maar ik herken je niet echt van de foto, net als jij – of jouw Jasper – heb ik geen visueel geheugen. Vier van je Houellebecqvertalingen heb ik gelezen, en ik vond De kaart en het gebied inderdaad het beste, alweer net als Jasper of in dit geval geloof ik de ‘Ik’ (die misschien de dame is? ik begreep het niet helemaal, als het zo is vond ik het een beetje erg bedacht, maar dat is slakkenzout). Sérotonine vond ik heel komisch maar ook wel kinderachtig, net zo als ik Portnoy’s complaint, dat ik onlangs voor het eerst van mijn leven las, bepaald goed geschreven maar bepaald ook kinderachtig vond. Vergeef het de oude lul die ik langzamerhand ben. (Philip Roth vind ik trouwens net geen tweederangs schrijver maar ook beslist geen topper, in tegenstelling tot Joseph.) Tommy Wieringa leerde ik kennen omdat ik hem had gevraagd voor de presentatie van Poesjkins fictieproza. We hadden afgesproken bij het Lieverdje en hij wou eerst even bij Athenaeum binnen omdat Sérotonine net was verschenen. Toen hij hoorde dat ik nog niks van H. had gelezen gaf hij me geloof ik tegelijk alles wat ze van hem in huis hadden.
Maar ik wou het niet over Houellebecq hebben. Ik heb je Ramkoers gelezen. Gefeliciteerd! Het is een goed boek, een erg goed boek zelfs, vind ik maar wie ben ik. Het heeft heel onnadrukkelijk al die lagen die moderne boeken heel nadrukkelijk hebben: wisseling van point de vue, plaats en tijd en weet ik wat niet al, zonder dat de liefde bijvoorbeeld parallel loopt aan het verhaalthema en het verhaalthema aan de wereldvisie enz., zoals dat bij jou het geval is. Ik wil het niet vergelijken met de Divina Comedia, maar het is knap dat je Jaspers liefde zo terloops tot de kern van het boek maakt: al vergaat de wereld, juist dan, een normaal goed mens wordt gedreven door de liefde. Heerlijk, na die dozijnen boeken waar de geliefden inhakken op elkaar, vaders worden veracht en moeders gehaat, kortom de lezer in dezelfde stront wordt geduwd als waarin de schrijver zich wentelt.
Ik vergelijk het – helaas, misschien – automatisch met andere Nederlandse literatuur die ik de afgelopen tijd heb gelezen: Buwalda van wie ik er één heb uitgelezen maar de tweede halverwege heb weggelegd omdat de weerzin definitief omsloeg in verveling, Pfeijffer van wie ik er al twee had vermeesterd maar die me nog steeds niet bijzonder kon boeien, Marieke L.R. van wie Komrij zou hebben kunnen zeggen ‘Het deed me ergens aan denken, aan wie o wie toch, o, opeens wist ik het: ik had het zelf geschreven toen ik veertien was’, Wiener die dood maar gewoon goed was en is, Hermans die ik op zijn grote drie na (NMS, DDKVD, DTDA) altijd tamelijk onderdemaats heb gevonden voor zo’n groot schrijver. De enige die ik me echt aansprak en die ik pas recentelijk heb leren kennen was Yvonne van der Meer, al is het maar omdat zij (in haar korte verhalen en in De vindeling. dwz de dingen die ik van haar las ) geen pretentie bazuint, net als jij (en misschien ook omdat het een vrouwelijke auteur is, wat op zich al bijna verworden is tot een garantie voor leuterarij, maar duid me mijn mogelijk vermeende seksisme niet serieus euvel). Je doorstaat de vergelijking met glans. Je grote stilistische voorbeeld lijkt me Gerard R., die ik persoonlijk net zo’n charlatan vind als zijn geleerde broer: geen eersterangs cabaretiers en al helemaal geen Schrijvers. Jouw stijl is dan ook niet van het bij mij favoriete soort, maar in principe maakt me dat niet uit, Thomas Mann is voor mij als stilist de absolute nummer één (na Poesjkin, al zal dat wel een beroepsafwijking zijn), maar Tolstoi en Dostojevski heb ik innig lief terwijl het qua stilisten idioten zijn. Van de Grote Drie waarin ons land klein kan zijn heb – of had, ik heb al bijna mijn hele leven niets meer van hem gelezen – ik nu eenmaal het meest met Mulisch. Tja, Jasper niet, maar die is fotograaf.
Ook heb je duidelijk geen moeite met het postmodernisme, als tenminste de fragmenten over de routekaarten en de filmcamera’s, die nitwits als ik overslaan, daartoe behoren. Ik ben er geen fan van maar in Ramkoers vond ik het wel vermakelijk en in geen geval irritant. Je eetscènes vond ik zelfs een verademing na al die kookboeken waar zoveel moderne romans in verzuipen (met Herman Koch misschien als hoogtedieptepunt, maar dat is dan ook de allerslechtste schrijver van mijn generatie).
Dat je zeldzaam goed schrijft – hoewel misschien in feite niet beter dan iemand zou behoren te schrijven – had ik als vanzelfsprekend aangenomen, je bent tenslotte vertaler. Maar dat je ook een echte romancier bent was een totale verrassing. Bravo, jongen! En dank.
Het is een spannend boek waarin nauwelijks iets spannends gebeurt, die moord is als zodanig zelfs ongeveer het onspannendste, en dat is heel knap gedaan naar mijn bescheiden maar onfeilbare mening. (Behalve de kaart- en de camerabeschrijvingen heb ik geen woord overgeslagen en als ik, naar gewoonte, om 2 of 3 of 4 uur in de nacht wakker werd las ik weer een hoofdstukje.) Ook knap is dat je het banale en talloze malen gebruikte thema van een apocalyps in een volstrekt fris jasje hebt gestoken. De pseudo-nonchalante psychologische analyse van een mensheid die, hoe nabijer de Dood komt, heftiger doet of haar neus bloedt vond ik even vermakelijk als diepzinnig. (Die ene alinea op pag. 342, die begint met ‘Er lijkt’, vind ik absoluut overbodig, veel overbodiger – veel wezenlijker overbodig – dan dat gemiereneuk over wegnummers en cameradetails.)
Ramkoers is hoe dan ook een verademing omdat het doet alsof er geen me-too en tot slaaf gemaakten en lghbtuiq en bozigheid en schrijnende platheid en ministers-president Prutje zijn, maar zijn eigen weg gaat.
De rest van de brief mag je overslaan, maar nu ik toch bezig ben. Want ik ben natuurlijk zelf ook nog altijd bezig. Als vertaler met Joeri Felsen, de zogenaamde Russische Proust, die in Auschwitz eindigde toen hij pas bij deel 4 was en van wie sindsdien tot voor kort niets meer werd vernomen. Hij haalt het helaas niet bij Proust, aan wie ik drie keer was begonnen voor hij bij de vierde keer bij me naar binnen gleed als een bak kwark met honing. Daarna heb ik hem nog een keer in verrukking gelezen, maar toen ik me er voor de derde keer aan vergreep was de toverij over en vond ik het, ondanks de taalflow (ik lees Franse boeken in het origineel, alleen Madame Bovary heb ik in het Engels gelezen), zóóó burgerlijk allemaal, niet zozeer mevrouw Guermantes en al die troela’s & troelo’s, die beschreven door een valse nicht à la Proust nog wel grappig zijn (alhoewel niet voor de derde keer) maar door dat ingewikkelde en toch simplistische gedoe met zijn Albertine en al die andere geile jongetjes, die bourgeoisjaloezie en bourgeoisverliefdheid en bourgeoisweemoed is niks voor mij, een boer en ook nog een Javaan in ziel en temperament. À propos, Europese Joden, las ik onlangs ik weet niet meer waar, plachten in burgerlijkheid hun arische medemens te overtroeven, in betere tijden.
Als oorspronkelijk pennelikker ben ik nu al jaren bezig aan een roman onder de titel Amor Triomfator, wat al genoeg zegt over de verwachte onpublicabiliteit ervan. Dat dondert mij niet, want ik ben geen schrijver. Dat is een van de dingen die ik voor de zoveelste begreep dankzij jouw Ramkoers. Jij schrijft, ik leef. Natuurlijk leef jij ook en schrijf ik ook. Maar voor mij is schrijven een van de vele facetten van het leven, op het moment cultive ik mijn jardin in Bellingwolde als belangrijkste bezigheid, en niet omdat ik het einde nader, want er waren eerdere periodes, gelukkig, dat ik me daaraan bezondigde.
Daarnaast ben ik niet alleen een diehard romanticus à la Russe, dit in flagrante tegenstelling tot Jasper de Haan, maar ook een tropenjoch dat groots en meeslepend heeft geleefd en in zijn nieuwe boek beweert dat God de Hollander uit kikkerdril boetseerde en Allah de Javaan uit lavagruis. Vanmiddag zag ik bij ‘Buitenhof’ een interview met de Oekraïense schrijver André Koerkov, en ik dacht o, dacht ik, o, dat daar mijn koning sprak. Ik háát Prutje, in essentie niet minder dan la putain Putler, jij ook?
Hoe dan ook, een boek verzinnen, zoals het hoort, kan ik niet, ik heb het vroeger wel geprobeerd maar het is me te stressy, terwijl vertalen voor mij de ultieme vorm van ontspanning is. Fictie schrijven doe ik wel, maar fictie is het nauwelijks te noemen – wat misschien ook niet hoeft als je zeventig jaar avontuur in je ransel draagt. Maar ik vind het wel knap als iemand anders dat wel kan en ook nog in een vorm waar ik van geniet.
Mijn brief is veel te lang geworden, zoals Achmatova aan het eind van elk van haar – zeer schaarse – brieven schreef.
Nogmaals dank en ga zo voort en doe je best, Hb.
PS Drukfout op p. 101, 1e alinea: begon te bewegen.