Sander Becker interviewde me eind mei voor Trouw. Hij zette Ramkoers in december in zijn top-drie van 2021. Ik neem het interview hier over met zijn toestemming.
Als je hoort dat de aarde over veertig dagen vergaat door een inslaande asteroïde, wat doe je dan? Houellebecq-vertaler Martin de Haan schreef er een doltragisch boek over. ‘Ik ben allergisch voor realistische romans waarbij de schrijver net doet alsof de verteller niet bestaat.’
Fotograaf Jasper van den Berg (37) leidt een ingedut leventje. Hij fotografeert opgedirkte poedels voor een jaarkalender, maar ook – meestal lelijke – baby’s en fruit. Geen opdrachten waar hij graag zijn bed voor uit komt. Zuchtend en met veel koffie sleept hij zich de dagen door. Maar dan gebeurt het: een reusachtige ruimterots koerst met een noodvaart op de aarde af en dreigt binnen veertig dagen alles te verpletteren. Wat nu?
De bedeesde Jasper, een literaire antiheld bij uitstek, doet eerst alsof er niets aan de hand is. Hij schaaft gewoon door aan zijn poedelfoto’s. Het zal wel overwaaien, denkt hij. Maar als de inslag vrijwel onvermijdelijk wordt, komt hij toch in beweging. Hij laat alles uit zijn handen vallen en gaat vanuit Amsterdam op reis naar het Spaanse dorp Vielha, waar zijn vriendin woont. Er volgt een doldwaze reis vol verrassende ontmoetingen en bizarre hindernissen. De vraag is of hij zijn geliefde nog op tijd zal bereiken.
Ziedaar de plot van Ramkoers, de groteske, bijzonder geestige roman waarmee Martin de Haan (54) vandaag debuteert. De Haan is geen onbekende in de letteren. Hij is een gelauwerd vertaler van Franse literatuur, met name van Michel Houellebecq. Na vele jaren waagt hij nu de sprong naar zijn eerste eigen roman.
Een gelauwerd vertaler
Martin de Haan vertaalde Franse klassiekers als Jacques de fatalist en zijn meester van Diderot en Riskante relaties (Les Liaisons dangereuses) van Laclos. Daarnaast stortte hij zich op moderne schrijvers als Kundera, Echenoz en Houellebecq. Voor zijn vertaalwerk kreeg hij diverse prijzen.
Die stap is grotendeels te danken aan corona, vertelt De Haan via Skype vanuit zijn Franse woonplaats Autun in de regio Bourgondië. ‘Door de coronacrisis kon ik me niet meer concentreren op het vertaalwerk,’ zegt hij. ‘Acht uur per dag achter zo’n scherm, permanente topsport, het lukte me niet meer. Als vanzelf ben ik toen andere dingen gaan doen: schrijven en fotograferen. Schrijven gaat veel soepeler dan vertalen, bij mij in elk geval; je laat je fantasie de vrije loop, alles stroomt. Binnen vijf à zes maanden was het boek af.’
In deze crisistijd is het verleidelijk om de ruimterots te zien als een metafoor voor corona; beide creëren immers een apocalyptische sfeer. Maar zo heeft De Haan het niet bedoeld. Sterker nog, hij bedacht zijn plot al vijf jaar geleden, ver voor de pandemie.
Wel heeft hij alsnog allerlei grappige verwijzingen naar corona in zijn boek gestopt. Zo zijn er inwoners die wc-papier hamsteren. En er komt een Californische dansleraar voorbij die de dreiging van de asteroïde afdoet als nepnieuws, bedoeld om burgers bang te maken.
Ook het liefdeslijntje in het boek stamt uit de coronawerkelijkheid, want net als Jasper heeft De Haan een langeafstandsrelatie: zijn vriendin, inmiddels zijn echtgenote, woont in Nederland. ‘We waren van elkaar gescheiden door de eerste lockdown,’ vertelt de schrijver. ‘Dan ga je nadenken. In juni zijn we getrouwd. Dat waren we toch al van plan, maar nu hebben we tenminste een geldige reden om de grens over te mogen.’
Het raamwerk van een roman is slechts een excuus
Het liefdesverhaal van Jasper is overigens maar bijzaak, benadrukt de auteur. Net als dat hele gedoe met die asteroïde en de rest van de plot. Een roman heeft nu eenmaal een raamwerk nodig, zegt hij, maar eigenlijk vormt dat slechts een excuus voor waar het hem echt om gaat: het spel met de lezer, en niet te vergeten de quasi-diepzinnige, vaak kolderieke bespiegelingen tussen de bedrijven door.
‘Stijl is alles, poedels zijn niets,’ mijmert de ik-verteller bijvoorbeeld als Jasper zit te fotoshoppen. En na een heftige geweldscène waarin er een slachtoffer valt, steekt diezelfde ik-verteller een gortdroog commentaar af dat begint met: ‘Laten we overigens niet te snel voorbijgaan aan de morele kant van de hele affaire’.
We hebben kortom te maken met een schrijver die zijn verhaal opzettelijk ondermijnt. Vandaar de geraffineerde vertelstructuur met naast de hoofdpersoon die overkoepelende ik-verteller. De Haan laat de gedachtestromen van de hoofdpersoon en de verteller steeds in elkaar overlopen, zodat je je als lezer geregeld afvraagt wie er nou aan het woord is. Of hoor je eigenlijk de stem van de schrijver zelf? Ambiguïteit, De Haan smult ervan.
Via Skype zegt hij het zo: ‘Ik ben allergisch voor realistische romans waarbij de schrijver net doet alsof de verteller niet bestaat. We moeten maar geloven wat er geschreven staat, en dat is het dan. Ik wilde iets blootleggen wat voor alle romans geldt, namelijk dat er een vertelinstantie is die speelt met de lezer.’
De eigengereide ik-verteller doet denken aan een soortgelijke stem in Jacques de fatalist en zijn meester (1796) van Denis Diderot. De Haan vertaalde dit geniale Franse boek in 2005. Het is een ‘antiroman’ waarin de verteller het verhaal voortdurend saboteert met vervreemdend commentaar. Neem alleen al de openingszinnen, waarin we kennismaken met de meester en de knecht: ‘Hoe hadden ze elkaar ontmoet? Bij toeval, zoals iedereen. Hoe heetten ze? Wat gaat u dat aan? Waar kwamen ze vandaan? Van de dichtstbijzijnde plaats. Waar gingen ze heen? Weet een mens waar hij heen gaat?’
De Haan heeft zich door Jacques de fatalist laten beïnvloeden, maar zijn inspiratie is veel breder, legt hij uit. ‘In De kunst van de roman schrijft Milan Kundera dat de roman tot en met de achttiende eeuw draaide om lichtheid en speelsheid. Pas in de negentiende eeuw werd het zwaar, met de opkomst van het realisme. Kundera grijpt in zijn eigen romans terug naar de achttiende-eeuwse vertelvormen. Modernisten als Kafka en Joyce deden dat ook. En ik dus ook. Ik val in slaap bij het realistische model. Geef mij maar speelse literatuur waarin de schrijver meteen erkent dat hij niet de werkelijkheid voorschotelt maar een kunstwerk.’
Een andere belangrijke inspirator is uiteraard Houellebecq. De Haan vertaalde maar liefst tien boeken van de Franse ironicus. ‘Ik heb in totaal een jaar of vier in zijn woorden geleefd,’ zegt hij. ‘Ik nam ze zelfs mee naar bed, ik droomde erover. Als ik onbewust iets van Houellebecq heb overgenomen, is het zijn ambiguïteit.’
Houellebecq is een meester in het onnodig gedetailleerd beschrijven van voorwerpen, vaak met een ironisch, vervreemdend effect. De Haan doet dat in Ramkoers ook geregeld, bijvoorbeeld met een fiets, een fototoestel en een paracetamolletje, compleet met chemische structuurformule. ‘Ik denk dan niet: laat ik even een Houellebecqje doen,’ zegt De Haan. ‘Het is meer zo dat ik lang in zijn werk heb gezeten en het heb geïncorporeerd. Het resoneert mee met mijn eigen literaire voorkeuren. Want waarom heb ik Houellebecq en Diderot vertaald? Omdat ik sowieso al dicht bij hun stijl stond.’
Vol met running gags
Los van de externe invloeden is Ramkoers natuurlijk in de eerste plaats een ‘De Haan’. Een boek dat ondanks de apocalyptische dreiging bijzonder luchtig is gebleven. Het staat vol met running gags, zoals terugkerende clichés over ‘la France profonde’ waar de hoofdpersoon doorheen reist.
‘Ik hou mijn oren en ogen continu open voor wat er in de tekst gebeurt,’ zegt De Haan. ‘Als het even kan, grijp ik de mogelijkheid aan voor zo’n running gag of een uitweiding. Dat komt misschien voort uit mijn vertaalwerk. Als vertaler ben je gespitst op herhalingen die je wilt voorkómen of juist benutten. Daar doe ik als schrijver mijn voordeel mee.’
Het auteurschap smaakt naar meer, zegt De Haan. Liefst in combinatie met vertalen. En met fotograferen, zijn derde talent (zie kader). ‘Mijn ideaal is om die bezigheden af te wisselen, zodat ze elkaar levendig houden. Ik heb volop ideeën voor een nieuw boek. Dat zal ongeveer dezelfde stijl hebben als Ramkoers. Mijn ingang tot de wereld verloopt nu eenmaal via het groteske.’